Hirohito (Japans: 裕仁), na zijn dood officieel Keizer Showa of de Showa-keizer (Japans: 昭和天皇 Shōwa tennō) genaamd, (Tokio, 29 april 1901 – aldaar, 7 januari 1989) was de 124e keizer van Japan volgens de traditionele volgorde. Hij regeerde van 25 december 1926 tot zijn dood in 1989. Hoewel hij buiten Japan beter bekendstaat bij zijn persoonlijke naam Hirohito, wordt hij in Japan nu uitsluitend genoemd bij zijn postume naam Keizer Showa. Het woord Showa is de naam van het tijdperk dat overeenkwam met de heerschappij van de keizer.
Aan het begin van zijn heerschappij was Japan al een van de grootmachten - de op acht na grootste economie in de wereld na Italië, de op twee na grootste zeemacht en één van de vijf permanente leden van de raad van de Volkenbond. Hij was het staatshoofd onder de beperking van de Meiji-grondwet tijdens de keizerlijke uitbreiding van Japan, militarisering en betrokkenheid bij de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog werd hij niet zoals anderen vervolgd voor oorlogsmisdaden. Tijdens de naoorlogse periode werd hij een symbool van de nieuwe staat.
In de jaren twintig bezocht hij als prins West-Europa en deed daarbij ook België en Nederland aan. Reeds vanaf 1921 regeerde hij in naam van zijn vader Yoshihito en werd keizer na diens dood in 1926. Hij leidde formeel zijn land in de oorlogen tegen China en in de Stille Oceaan en onder zijn leiding bezetten Japanse troepen tijdens de Tweede Wereldoorlog grote delen van Zuidoost-Azië.
Formeel was het kabinet verantwoordelijk voor de agressieve Japanse oorlogspolitiek. Aan de andere kant was de keizer, meestal stilzwijgend, aanwezig bij belangrijke discussies en beslissingen over zaken als oorlog en vrede. De keizer had ook een uitgebreid militair hoofdkwartier en liet zich op de hoogte houden van de oorlogsontwikkelingen.
Op 15 augustus 1945, kort nadat de Verenigde Staten atoombommen hadden gegooid op de steden Hiroshima en Nagasaki en de Sovjet-Unie Japan de oorlog had verklaard, kondigde hij in een radiotoespraak aan het Japanse volk (genaamd de Gyokuon-hōsō) de Japanse overgave aan de geallieerden aan.
Tot en met de Tweede Wereldoorlog had Hirohito de status van goddelijke ikegami, Japans voor levende kami, een van de belangrijkste begrippen in het shintoïsme. In 1946 dwongen de Amerikanen hem in een radiotoespraak zijn goddelijke status te verwerpen. Van toen af was hij nog slechts het symbolisch hoofd van de Japanse staat en van de eenheid van de natie.
De keizer verloor door ingrijpen van de Amerikaanse bestuurder van Japan, generaal Douglas MacArthur, niet alleen al zijn bevoegdheden; hij verloor ook zijn enorme landerijen en domeinen. De weelderige leefstijl van het hof veranderde echter niet en de rol van de keizer en zijn broers in de oorlogen werd niet officieel onderzocht.
keizer Hirohito en keizerin Nagako in Nederland (1971)
Hirohito was sinds 1929 ridder in de Orde van de Kousenband. In 1941 werd hij uit deze orde verwijderd. Het keizerlijke vaandel en zijn helm werden uit de kapel van Sint George in Windsor Castle verwijderd. Na de Tweede Wereldoorlog, bij gelegenheid van het keizerlijke staatsbezoek aan Groot-Brittannië, werden deze versierselen weer teruggeplaatst. Sinds 1971 is hij weer als lid hersteld.
Hirohito tijdens een bezoek van de Amerikaanse president
Ronald Reagan in 1983
In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog deed het hof een paar halfslachtige pogingen om de voormalige God-Keizer met het Japanse volk in aanraking te brengen. Door Hirohito's wereldvreemdheid en verlegenheid was dat beslist geen succes en Hirohito trok zich terug uit het openbare leven. De buitenwereld zag voortaan slechts een keurig ogende, kleine, wuivende man in een stijf jacquet achter het raam van een limousine of op een ver en hoog balkon.
Hirohito hield zich graag bezig met het bestuderen van mariene biologie en schreef een aantal vakkundige en goed ontvangen artikelen over neteldieren. Voor veel Nederlanders is hij het symbool van de wrede Japanse onderdrukking (jappenkampen) in Nederlands-Indië.
De keizer sprak in redevoeringen bij zijn omstreden en door relletjes gemarkeerde staatsbezoeken aan Groot-Brittannië en Nederland op diplomatieke en in een typisch Japanse vormelijke stijl zijn spijt uit over de oorlog en wat daarin gebeurde.
In 1924 huwde Hirohito keizerin Kōjun (prinses Nagako van Kuni: 1903-2000), die de titel prinses kreeg, en met wie hij zeven kinderen kreeg. In 1933 werd hun oudste zoon en troonopvolger Akihito geboren. Na Hirohito's dood volgde deze hem op als keizer van Japan.
Hirohito ou Hiro-Hito (裕仁), né le 29 avril 1901 à Tokyo et mort le 7 janvier 1989 dans la même ville, est empereur du Japon du 25 décembre 1926 à sa mort. Bien que le nom d'« Hirohito » soit usuel en Occident, au Japon on le désigne, depuis sa mort, par son nom de règne, Shōwa Tennō (昭和天皇, « empereur Shōwa »).
Fils de l'empereur Taishō et de l'impératrice Teimei, frère des princes Yasuhito Chichibu, Nobuhito Takamatsu et Takahito Mikasa, il est le 124e empereur selon la tradition shintō. Son règne, le plus long de l'histoire japonaise (62 ans), définit l'ère Shōwa (昭和) d'où il tire son nom posthume.
L'empereur Shōwa est un des personnages majeurs de la Seconde Guerre mondiale. La question de sa responsabilité personnelle dans les activités militaires et les crimes de guerre du Japon en Asie avant puis durant la Seconde Guerre mondiale a eu une grande importance politique et fait l'objet de nombreux travaux historiques.
Emperor Shōwa (昭和天皇 Shōwa-tennō?, April 29, 1901 – January 7, 1989) was the 124th Emperor of Japan according to the traditional order of succession, reigning from December 25, 1926, until his death on January 7, 1989. He was succeeded by his eldest son, Akihito, upon his death. Although better known outside Japan by his personal name Hirohito (裕仁?), in Japan, he is now referred to primarily by his posthumous name Emperor Shōwa. The word Shōwa is the name of the era that corresponded with the Emperor's reign, and was made the Emperor's own name upon his death. The name Hirohito means "abundant benevolence".
At the start of his reign, Japan was already one of the great powers—the ninth-largest economy in the world, the third-largest naval power, and one of the four permanent members of the council of the League of Nations.[1] He was the head of state under the Constitution of the Empire of Japan during Japan's imperial expansion, militarization, and involvement in World War II. After the war, he was not prosecuted for war crimes as many other leading government figures were, and his degree of involvement in wartime decisions remains controversial among historians.[2] During the post-war period, he became the symbol of the new state and Japan's recovery, and by the end of his reign, Japan had emerged as the world's second largest economy.
Albert Felix Humbert Theodoor Christiaan Eugène Marie[1] (
Brussel,
6 juni 1934) van België,
prins van Luik, prins van België, was tussen
9 augustus 1993 en
21 juli 2013 de zesde
koning der Belgen. Hij is de jongste zoon van koning
Leopold III en koningin
Astrid. Hij volgde zijn broer
Boudewijn op na diens dood in 1993. Zijn zus
Josephine Charlotte was de gemalin van groothertog
Jan van
Luxemburg.
Op 21 juli 2013, de nationale feestdag van België, trad hij af vanwege zijn leeftijd en gezondheid ten gunste van zijn zoon Filip van België.
Josephine Charlotte Ingeborg Elisabeth Marie José Marguerite Astrid (Brussel, 11 oktober 1927 - Fischbach (Luxemburg), 10 januari 2005), prinses van België, hertogin van Nassau, prinses van Bourbon-Parma, was de echtgenote van groothertog Jan van Luxemburg. Zij was het oudste kind van de Belgische koning Leopold III en koningin Astrid. Zij had twee jongere broers, de latere Belgische koningen Boudewijn en Albert II en ze was de halfzus van prins Alexander en de prinsessen Marie-Christine en Marie Esmeralda (uit het huwelijk van haar vader met Lilian Baels).
Zij groeide op in het buiten Brussel gelegen kasteel van Stuyvenberg. In 1935 kwam haar negenentwintigjarige moeder om bij een auto-ongeval in het Zwitserse Küssnacht am Rigi.
Ze kreeg voornamelijk privé-onderwijs. In 1944 werd ze samen met haar vader in Duitsland onder huisarrest geplaatst.
In 1953 trouwde ze met Jan van Luxemburg. Zij waren via hun (over)grootmoeders (Maria Anna van Bragança, moeder van groothertogin Charlotte van Luxemburg en Maria José van Bragança, moeder van koningin Elisabeth van België) verre familie van elkaar. In 1964 besteeg het paar de Luxemburgse troon. Zij hield zich vooral bezig met sociale problemen en de kunsten. Ze kregen vijf kinderen:
Op 7 oktober 2000 deed groothertog Jan troonsafstand ten voordele van hun oudste zoon, Hendrik. Josephine Charlotte overleed op 10 januari 2005 in het kasteel Fischbach en werd op 15 januari gecremeerd. Haar as is bijgezet in de kathedraal van Luxemburg.
Baudouin, Albert, Charles, Léopold, Axel, Marie, Gustave (Boudewijn en néerlandais, Baudouin en allemand), né au château du Stuyvenberg le 7 septembre 1930 et mort à Motril le 31 juillet 1993 est le cinquième roi des Belges. Il a régné du 17 juillet 1951 jusqu'à sa mort. Deuxième enfant et premier fils de Léopold III et de la reine Astrid1, il porte le titre de comte de Hainaut alors que son père est encore duc de Brabant puis devient duc de Brabant à l'avènement de Léopold III au trône de Belgique. Il est le frère aîné et prédécesseur du roi Albert II et le frère cadet de la grande-duchesse Joséphine-Charlotte de Luxembourg1.
Son avènement au trône se produit dans une période de crise politique et son long règne est marqué par bien d'autres dont l'une, au moins, a été le résultat de l'expression publique de sa foi catholique.
Albert II de Belgique, de son nom complet Albert Félix Humbert Théodore Christian Eugène Marie de Belgique, né le 6 juin 1934 au château du Stuyvenberg, est le 6e roi des Belges après la mort de son frère Baudouin et jusqu'à son abdication le 21 juillet 2013. Titré à sa naissance prince de Liège1, il est le second fils du roi Léopold III et de la reine Astrid, née princesse de Suède2. Il est le frère cadet de la grande-duchesse Joséphine-Charlotte et de Baudouin. Il est actuellement le dernier enfant de Léopold III et d'Astrid de Suède encore vivant.
Il prête serment devant les Chambres réunies le 9 août 1993 en néerlandais, français et allemand. Le 3 juillet 2013, il annonce sa décision d'abdiquer le 21 juillet 2013, jour de la fête nationale belge. Son fils aîné le prince Philippe, duc de Brabant, lui succède.
Joséphine-Charlotte de Belgique, grande duchesse de Luxembourg, est née au Palais royal de Bruxelles en Belgique le 11 octobre 1927. Elle est morte le 10 janvier 2005 au château de Fischbach, au Grand-Duché de Luxembourg.
Elle était la fille aînée du prince héritier Léopold de Belgique (futur Léopold III) et de la princesse Astrid de Suède (future reine Astrid). Ses deux frères ont été rois des Belges : Baudouin (1930-1993) et Albert II (1934)2.
En 1935, leur mère, la reine Astrid, est victime d'un accident de voiture à Küssnacht en Suisse.
En 1944, les Allemands emmènent le roi Léopold III, la princesse Lilian (seconde femme de Léopold) et leurs quatre enfants (Joséphine-Charlotte, Baudouin, Albert et Alexandre) en Allemagne puis en Autriche, d'où ils seront libérés en mai 1945. Leur oncle le prince Charles, frère de Léopold III, devient régent du royaume de 1944 à 1950. À la suite de la « Question royale », ils s'installent en Suisse, où la princesse Joséphine-Charlotte poursuit sa formation à l'École supérieure de la rue Voltaire à Genève.
En 1949, la princesse Joséphine-Charlotte effectue une mission importante en pleine Question Royale : un retour officiel en Belgique où elle reçoit un accueil triomphal et va se recueillir sur la tombe de sa mère la reine Astrid.
Joséphine-Charlotte épouse, le 9 avril 1953 le prince Jean, alors grand-duc héritier de Luxembourg avec qui elle aura cinq enfants :
En 1964, la grande-duchesse Charlotte abdique au profit de son fils, le grand-duc Jean. De 1964 à 2000, la grande-duchesse Joséphine-Charlotte remplit avec élégance, dignité et discrétion son rôle de souveraine du Luxembourg aux côtés de son époux. Elle a constitué au château de Colmar-Berg une remarquable collection privée d'œuvres d'art contemporaines qui ont été présentées pour la première fois au public en 2003 au Musée national d'histoire et d'art de Luxembourg. Elle a supervisé les travaux de restauration du Palais grand-ducal de Luxembourg entrepris de 1991 à 1996. La grande-duchesse était présidente d'honneur de l'Orchestre philharmonique du Luxembourg et accordait son Haut Patronage au Cercle artistique de Luxembourg.
Dans le domaine social, elle occupait différentes fonctions : présidence de la Croix-Rouge luxembourgeoise et de la Fondation luxembourgeoise contre le cancer, chef guide du Mouvement des guides du Grand-Duché de Luxembourg, Haut Patronage de SOS-Villages d'enfants-Luxembourg et du Comité luxembourgeois pour l'Unicef, etc. .
La grande-duchesse Joséphine-Charlotte portait les trois décorations luxembourgeoises suivantes : grand-croix de l'ordre du Lion d'Or de Nassau, grand-croix de l'ordre du Mérite civil et militaire d'Adolphe de Nassau et grand-croix de l'ordre grand-ducal de la Couronne de Chêne. Le couple grand-ducal a 21 petits-enfants.
Les dernières années n'ont pas épargné la grande-duchesse Joséphine-Charlotte. En septembre 2000, son fils cadet, le prince Guillaume, et son épouse, la princesse Sybilla, sont victimes d'un accident de voiture en France. Le prince reste dans le coma pendant plusieurs jours, ce qui entraîne le report de l'abdication du grand-duc Jean de quelques semaines. En 2002, la grande-duchesse María Teresa commet la maladresse de confier ses querelles avec sa belle-mère à des journalistes, ce qui provoque un scandale dans la presse luxembourgeoise. En 2003, la Cour annonce le cancer de la grande-duchesse et l'annulation des cérémonies officielles prévues pour ses noces d'or en avril 2003.
La grande-duchesse est décédée d'une tumeur au poumon le 10 janvier 2005 au château de Fischbach, où elle s'était installée avec son époux depuis son abdication.
Présidées par l'archevêque de Luxembourg, Mgr Fernand Franck, ses funérailles ont eu lieu à la cathédrale Notre-Dame de Luxembourg et ont rassemblé de nombreuses têtes couronnées : la famille royale belge au complet, la reine Beatrix des Pays-Bas, la reine Sofía d'Espagne, la reine Marghrete II de Danemark, le roi Carl XVI Gustaf et la reine Silvia de Suède, la reine Sonja de Norvège, le prince Albert de Monaco, le duc d'York, le prince Alois et la princesse Sophie de Liechtenstein, le prince Fumihito et la princesse Kiko du Japon, prince et princesse d'Akishino, le prince Hassan et la princesse Sarvath de Jordanie, le prince Moulay Rachid du Maroc, l'ex-roi Constantin II de Grèce, etc. Selon ses dernières volontés, sa dépouille a ensuite été incinérée. L'urne contenant ses cendres a été déposée dans la crypte de la famille grand-ducale à la cathédrale Notre-Dame.
Cinq mois après son décès, la famille grand-ducale inaugure officiellement la Salle de concert Grande-Duchesse-Joséphine-Charlotte installée sur le plateau du Kirchberg à Luxembourg.
Ses cinq enfants avaient l'intention de mettre en vente en décembre 2006 chez Sotheby's à Paris 150 bijoux personnels ayant appartenu à la grande-duchesse Joséphine-Charlotte : cadeaux de fiançailles ou de mariage reçus en 1953, héritages de la famille royale belge et achats personnels. Les bijoux historiques de la famille grand-ducale ne faisaient pas partie de cette vente et avaient été transmis à la grande-duchesse María Teresa dès l'abdication de 2000. Mais à la suite des très nombreuses critiques des Luxembourgeois, la vente des bijoux de Joséphine-Charlotte a été annulée afin de ne pas ternir l'image de la dynastie.
Princess Joséphine Charlotte of Belgium (Joséphine Charlotte Ingeborg Elisabeth Maria Josepha/Marie-José Margarethe/Marguerite Astrid; 11 October 1927 - 10 January 2005), also Grand Duchess Joséphine Charlotte of Luxembourg was the Grand Duchess consort of Jean, Grand Duke of Luxembourg. She was the first cousin of King Harald V of Norway, Princess Astrid of Norway, and Princess Ragnhild of Norway. She was the first child of Leopold III of Belgium, and sister of the late King Baudouin of Belgium and King Albert II of Belgium, the former king of Belgium, and aunt of the current king.
She was born at the Royal Palace of Brussels as the oldest child and only daughter of King Leopold III of Belgium and his first wife Princess Astrid of Sweden. While expecting her daughter, Astrid had been reading a biography of the Empress Josephine, the consort of Napoleon Bonaparte. She must have found Josephine very appealing, as she decided to name the little Princess, born October 11, 1927, after her. Josephine was also the name of one of the child's great-aunts, the dearest sister of King Albert I. Astrid was a devoted mother to her "little Jo." The young Princess spent her childhood at the Stuyvenberg Palace just outside Brussels with her parents, Prince Léopold and Princess Astrid.[1] Her mother, who was born a Princess of Sweden and a direct descendant of Napoleon Bonaparte's first wife Joséphine, was killed in an automobile accident in 1935 at age 29. Her father was a direct descendant of Stéphanie de Beauharnais, cousin of Joséphine's first husband and adopted daughter of Joséphine's second husband. She was the sister of Belgian monarchs Baudouin and Albert II.
Princess Joséphine Charlotte first attended school at the Royal Palace, where a small class had been organized for her. At the end of 1940, she entered a boarding school and then continued her education with her own private teachers. On 7 June 1944, the day after the Allied Forces landed in Normandy, France, she and her father were sent to Germany and kept there under house-arrest. The Royal Family, which included her brothers Baudouin and Albert and their stepmother, Mary Lilian Baels, Princess of Réthy, was freed on 7 May 1945 and settled in Prégny, Switzerland.[1]
Princess Joséphine Charlotte continued her studies at the "Ecole Supérieure de Jeunes Filles" in Geneva, Switzerland. Afterwards, she took Jean Piaget's lectures on child psychology at the University of Geneva. When she returned to Belgium the princess took up her official duties. At the same time, she also devoted herself to social problems and developed her interest in the arts.
Joséphine Charlotte was joined in marriage on 9 April 1953 in Luxembourg to Prince Jean, who at the time was The Hereditary Grand Duke and heir-apparent to the throne of Luxembourg.[2] Although politically motivated, it was a happy match. During their 52-year marriage, the royal couple had five children:[1]
As a princess in the royal house of Belgium, Joséphine Charlotte brought a wealth of elegance, taste and refinement to her new homeland. She carried out many social, cultural and humanitarian duties. She focused on several initiatives that she would ardently support, particularly matters pertaining to children and families. She was also president of the Luxembourg Youth Section of the Red Cross.[2]
Her favorite hobbies included gardening and horticulture. She also enjoyed hunting, fishing, skiing and other watersports.[1]
The Grand Duchess, who suffered from lung cancer for a long time, died at her home, Fischbach Castle, at the age of 77, in the presence of her family.
Baudouin or Boudewijn (7 September 1930 – 31 July 1993) reigned as King of the Belgians, following his father's abdication, from 1951 until his death in 1993. He was the elder son of King Leopold III (1901–83) and his first wife, Princess Astrid of Sweden (1905–35).
Because he had no children with his wife, Queen Fabiola of Belgium, the Crown passed to his younger brother, King Albert II of the Belgians (formerly Prince of Liège), following his death.
He was a maternal first cousin of King Harald V of Norway, Princess Astrid of Norway, and Princess Ragnhild of Norway.
Baudouin is the French form of his name, the form most commonly used outside Belgium; his Dutch name is Boudewijn. (The English equivalent is Baldwin.)
Albert II[2] (born 6 June 1934) reigned as King of the Belgians from 1993 until his abdication in 2013.
On 3 July 2013, King Albert II attended a midday session of the Belgian cabinet. He then announced that on 21 July, he would abdicate the throne for health reasons. He was succeeded by his son Philippe on 21 July 2013. Albert II was the fourth monarch to abdicate in 2013, following Pope Benedict XVI, Queen Beatrix of the Netherlands, and Emir Hamad bin Khalifa of Qatar.[3] In doing so, he was also the second Belgian monarch to abdicate following his father, King Leopold III, who abdicated in 1951, albeit under very different circumstances.